Media en Cultuur – Academische Vaardigheden en Onderzoek

3. Herschrijven en afwerking

Een tekst, hoe kort ook, is nooit in één keer goed. Als je je tekst wel in één keer goed vindt, dan heb je er of veel te lang over gedaan, of je bent te weinig kritisch en te snel tevreden. Besteed bij het afwerken aandacht aan de volgende punten.

Check hoofdlijn, alinea-opbouw, zinsbouw en woordkeus

Check of je tekst een heldere hoofdgedachte heeft en de hoofdvraag beantwoordt. Zijn alle aspecten adequaat aan de orde gekomen? Zijn je beweringen voldoende toegelicht, onderbouwd en van bronnen voorzien?

Ga na of de alinea’s elkaar logisch opvolgen, en of ze niet te lang of te kort zijn. Aarzel niet om complete alinea’s te verplaatsen als dat de opbouw ten goede komt. Herformuleer zo nodig overgangszinnen en signaalwoorden. Ga ook na of elke alinea inderdaad één gedachtestap zet en een aanwijsbare topische zin heeft.

1. Informatiedichtheid: niet te hoog, niet te laag

In een goede alinea staat geen woord te veel. Let op nietszeggende zinnen en overbodige toevoegingen. Het zal voorkomen dat je in twee zinnen bijna hetzelfde zegt, maar er toch niet zomaar eentje te schrappen is. Puzzel dan op een nieuwe formulering die de informatie van die twee zinnen kan combineren.

In een goede alinea staat ook geen woord te weinig. Controleer of je zinnen elkaar logisch opeenvolgen. Heb je geen denkstappen overgeslagen? Zit er voldoende adem tussen zinnen met moeilijke begrippen?

2. Variatie in zinsbouw en ritme

Zorg voor variatie, qua zinslengte, opbouw en ritme. Wissel korte zinnen af met lange zinnen, dat leest het prettigst. Breng ook variatie aan in de grammaticale structuur. Een tekst waarin de zinnen telkens beginnen met onderwerp en persoonsvorm, gaat dreunen.

Check je zinsbouw door de tekst hardop voor te lezen; je hoort dan waar je nog op moet puzzelen.

3. Vermijd omslachtige constructies

Wees bedacht op tangconstructies: zinnen waarin de hoofdzin wordt onderbroken door een veel te lange bijzin, bijvoorbeeld: ‘Deze bewering is met het artikel xxx, waarin de auteur beweert dat theater zich op verschillende manieren laat vergelijken met film en andere audiovisuele media, goed te onderbouwen.’ Zulke zinnen zijn meestal om te bouwen tot een bij elkaar gehouden hoofdzin plus een bijzin.

Vermijd ook de passieve, lijdende vorm. Dat is simpel te checken door te zoeken hoe vaak constructies met ‘wordt’ en ‘worden’ in je tekst voorkomen. Probeer zulke zinnen waar mogelijk actief te maken door een handelende actor op te voeren. Een zin als ‘Deze films werden gezien als xxx’ is actief te maken: ‘Het publiek zag deze films als xxx.’

Check ook je woordkeus, en maak daarbij gebruik van woordenboeken en encyclopedieën, vooral waar het gaat om vreemde woorden of theoretische concepten. Is het woord of begrip hier wel correct gebruikt? Vermijd nietszeggende clichés (‘de tijd zal het leren’) en vage algemene termen (‘de maatschappij’, ‘de mens’, ‘de media’). Formuleer academisch – ook in korte teksten – dat wil vooral zeggen: precies.

Regel feedback en check formele randvoorwaarden

Laat waar mogelijk je teksten aan anderen lezen, aan vrienden of medestudenten. Niet zozeer om de spelfouten eruit te halen, maar om te checken hoe je tekst overkomt op een buitenstaander: is je redenering te volgen, welke passages zijn onduidelijk, welke informatie mist, waar verslapt de aandacht?

Controleer ten slotte of je tekst aan alle formele randvoorwaarden voldoet: spelling, opmaak, typografie, referenties en bibliografie. Dit geldt ook voor korte teksten! Voorzie een middellange tekst van een sprekende titel, eventueel onderscheiden in een swingende hoofdtitel en een zakelijke,informatieve ondertitel. Maak die ondertitel niet te lang – prop er niet je hele hoofdvraag in; een relatie tussen hooguit drie termen uit je tekst is genoeg.


Lees meer over:

Of ga naar: