Het ontwikkelen van een goede probleemstelling voor je paper is enerzijds te zien als vooronderzoek, maar anderzijds als onderdeel van het onderzoeksproces zelf. In elke fase – of die nu bestaat uit het lezen van literatuur, het bepalen van vraagstelling en kernconcepten, het verzamelen en ordenen van je data, of het formuleren van je conclusies – haak je weer terug naar die schijf van vijf, middels vragen als: is dit relevant? Beantwoordt dit je vraag? Volstaan je categoriseringen en je methode, of moet je iets herindelen of heroverwegen? Ben je op nieuwe aspecten gestoten, waar plaats je die dan? Hoewel een probleemstelling in de vorm van de Schijf van Vijf een goed startpunt is voor je inleiding of een wat uitgebreider introductiehoofdstuk, is dat hoofdstuk in feite pas af te ronden in de afwerkingsfase. In de verschillende fasen van het onderzoek zul je aspecten van je probleemstelling steeds moeten bijstellen en herformuleren.
In de eerste fase scherp je je intuïties aan door je in te lezen in bestaand onderzoek en theorievorming, bij het uitwerken en hanteren van je methode spits je je vragen verder toe, totdat je een werkbare, goed operationaliseerbare vraagstelling hebt. Tijdens het verzamelen en bestuderen van je bronnen en data zul je je hypothese vaak moeten bijschaven en zelfs je methode moeten aanpassen. Soms zul je – bijvoorbeeld door gebrek of juist overdaad aan bronnen – alsnog je onderwerp en vraagstelling moeten aanpassen. Bij het interpreteren van je resultaten kan het zijn dat er onverwachte bevindingen opduiken, waar je iets mee moet. Het kan zijn dat je positiebepaling ten opzichte van de theorie is veranderd, en bij het schrijven van het uiteindelijke werkstuk of onderzoeksartikel kun je besluiten dat je op basis van je bevindingen andere accenten moet zetten bij relevantie van je onderzoek.
Kortom, de Schijf van Vijf is een cirkel die je meerdere keren doorloopt, omdat de verschillende elementen elkaar wederzijds blijven beïnvloeden. De cirkel komt pas tot stilstand als je de laatste punt hebt gezet van je hele paper. Juist in de laatste fase, die van het interpreteren van je bevindingen en er conclusies aan verbinden, is het zaak alert te blijven. Dat geldt met name voor het serieus nemen van je uiteindelijke bevindingen. Docenten zien niet zelden met lede ogen aan hoe er oppervlakkig over zeer verrassende bevindingen wordt heengelopen doordat de student vast blijft zitten in een vooropgezet stramien dat kost wat kost ‘ingevuld’ moet worden. Hoe goed doortimmerd een probleemstelling ook is, het allerbelangrijkste aan je onderzoek zijn uiteindelijk je bevindingen en je interpretaties daarvan. Als sommige bevindingen niet sporen met je probleemstelling, of er nieuwe aspecten boven tafel zijn gekomen, besteed daar dan aandacht aan, zowel in je interpretaties en je conclusies als door je probleemstelling alsnog bij te schaven.
Paperopbouw
Niet alle papers die je schrijft voor je studie zullen bestaan uit een uitgewerkt onderzoek met een probleemstelling volgens de Schijf van Vijf, en een rapportage van je bevindingen en je conclusies. Maar om welk ander genre het ook gaat – een onderzoeksvoorstel, een historiografisch werkstuk, een etnografische opdracht, een literatuurstudie, een filosofisch essay – aspecten van de Schijf van Vijf komen altijd terug, zij het met verschillende zwaartepunten.
In een onderzoeksvoorstel bijvoorbeeld probeer je de lezer – een denkbeeldige potentiële subsidiegever in dit geval – vooral te overtuigen van de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie en methodologische kwaliteit van het voorgestelde onderzoek. In een etnografisch verslag, bijvoorbeeld van een online role-playing game, gaat het primair om de vaardigheid om een gedetailleerde beschrijving en analyse te koppelen aan een relevante vraagstelling; in een filosofisch essay gaat het vooral om het expliciet maken van de vooronderstellingen en conceptuele kaders die ten grondslag liggen aan een bepaald kennisdomein of een praktijk.
De Schijf van Vijf biedt weliswaar houvast voor de noodzakelijke ingrediënten van je onderzoeksprobleemstelling, maar dit schema zegt op zich weinig over de uiteindelijke opbouw van het paper. De volgende richtlijnen kunnen daarbij behulpzaam zijn.
Maak een outline
Meer nog dan bij het schrijven van middellange teksten is het maken van een outline bij een werkstuk onontbeerlijk. Een outline is een gedetailleerde en gehiërarchiseerde schematische voorstelling van het hele werkstuk – in feite een voorlopige inhoudsopgave, per hoofdstuk, paragraaf, subparagraaf en eventueel subsubparagraaf geordend. Formuleer daarbij inhoudelijke hoofdstuk- en paragraaftitels. Dus niet: ‘Ínleiding’, ‘Vraagstelling’, ‘Theoretisch kader’, ‘Methode’, ‘Resultaten’, en ‘Conclusie’. Wees zo inhoudelijk mogelijk – zelfs een semi-inhoudelijk rijtje als: ‘1. Inleiding: De sociale context; 2. De gebruikers, 3. Game etnografie’ is nog te algemeen om je gedachten over de verschillende elementen te ordenen, en je een idee te geven van welk subelementen daaronder behandeld dienen te worden. Beter is al:
1. Het debat: Zijn gamers asociaal?
1.1 Online role playing
1.2. Clans en guilds
2. Gamers in soorten en maten
2.1. Leeftijd
2.2. Sekse
2.3. Nationaliteit
3. etc.
Let wel: een outline is veel gedetailleerder dan een uiteindelijke inhoudsopgave en paragraafindeling; het gaat er bij een outline vooral om om zicht te krijgen op waar je welk element zal behandelen en wat een logisch gestructureerde volgorde is. In een goede outline zijn niet alleen de onderwerpen van de verschillende paragrafen en subparagrafen terug te vinden, maar ook een puntsgewijze opsomming van subelementen, die een indicatie geven van de alinea-indeling.
Begin, midden, eind
Vervolgens is de vraag hoeveel ruimte je kunt besteden aan de verschillende ingrediënten, grofweg te verdelen in begin (inleiding), midden en eind (conclusies). Een werkstuk van 4000-6000 woorden omvat ongeveer 10-12 pagina’s, exclusief titelblad en literatuurlijst.
Je kunt als stelregel nemen dat een inleiding ongeveer tien procent van een tekst beslaat, dus in dit geval ongeveer een pagina. Voor de slotconclusie kun je ook uitgaan van zo’n tien procent. Probeer het middendeel, je kernbetoog, op te delen in zo’n drie of vier paragrafen.
In de inleiding gaat het om de introductie van alle kernelementen. Probeer de lezer eerst te interesseren voor het fenomeen, dus zet niet botweg in met: ‘Dit is een onderzoeksvoorstel naar X.’ Begin hoe dan ook met iets van de context van je specifieke case. Je kunt bijvoorbeeld direct beginnen uiteen te zetten dat Pauw en Witteman op een andere manier kijkers betrekken bij maatschappelijke issues dan de gebruikelijke actualiteitenprogramma’s. Daarna kun je wat feitelijke informatie te geven, om vervolgens toe te werken naar de onderzoeksvraag. In de tweede alinea kun je dan uitleggen waarom dit in de bredere context van nieuwe infotainmentformules en veranderende politieke cultuur interessant is.
Een andere manier is juist om de lezer eerst te interesseren voor de bredere thematiek die dit onderzoek naar Pauw en Witteman interessant maakt. Bijvoorbeeld door te poneren dat sinds de jaren negentig nieuwe infotainmentformules in verschillende landen het publiek op een andere manier proberen te betrekken bij politieke en maatschappelijke vraagstukken. Na het geven van enkele buitenlandse voorbeelden kun je vervolgens inzoomen op het Nederlandse voorbeeld en van daaruit naar je vraagstelling toewerken. Als derde mogelijkheid kun je ook met een fenomeen openen dat ‘kleiner’ is dan het fenomeen dat je gaat onderzoeken. Bijvoorbeeld door het te hebben over een specifieke oorlogsvideoclip van Madonna en de reacties daarop, om vervolgens de vraag op te werpen: hoe gaan mensen überhaupt om met videoclips die oorlog verbeelden? En dat weer toe te spitsen op je eigen onderzoek: ‘om antwoord op deze vraag te krijgen zullen we ons beperken tot xxx.’
Werk toe naar de vraagstelling
Hoe je je inleiding ook opent, je werkt stap voor stap toe naar de onderzoeksvraag. Na in de eerste alinea wat feiten en eventueel een interpretatie te hebben behandeld, kun je
overgaan tot: ‘Dit roept de vraag op in hoeverre xxx.’ Bij de juiste aanloopalinea’s vraagt
de lezer zich dat daar ook net af, of is deze minstens ontvankelijk gemaakt voor die vraag. Geef de lezer in de aanloop voldoende concrete en contextuele informatie om de vraagstelling te begrijpen, en zorg dat alle informatie daar direct verband mee heeft. Zeker in een inleiding mag geen ‘ruis’ staan, dan haakt de lezer al direct af.
Je kunt je vraagstelling in de directe rede formuleren (In hoeverre zijn sociale netwerk sites xxx?’) maar meestal loopt je tekst beter als je je vraagstelling in de indirecte rede formuleert, dus in een bijzin: ‘Dit roept de vraag op in hoeverre xxx’. (En daarachter komt geen vraagteken!)
In deze eerste alinea zit vaak een indicatie van de maatschappelijke relevantie; afhankelijk van het type onderzoeksvraag kun je hierop later in de inleiding, of in een apart hoofdstuk c.q. paragraaf nog terugkomen.
Introduceer het veld en je hypothese
In de tweede of derde alinea moet de lezer een indruk krijgen hoe de onderzoeksvraag zich verhoudt tot de bestaande literatuur en debatten. Denk daarbij zowel aan de inbedding in het media- en communicatiewetenschappelijke veld als aan specifieke debatten in je discipline of in de actualiteit. Een onderzoek naar SMS is bijvoorbeeld zowel te relateren aan algemene mediatheorie over technologie als aan specifieke literatuur of zelfs krantenberichten over SMS en sociaal gedrag. De precieze ins en outs van die discussies hoeven hier nog niet aan de orde te komen, het gaat om een eerste oriëntatie. Denk er ook om dat je in de tweede of derde alinea je hypothese of verwachtingen formuleert, en eventueel ook je deelvragen. Dit hoeft niet expliciet te gebeuren (‘Onze hypothese is: 1. xxx en 2. yyy’) en evenmin is het noodzakelijk om je vraagstelling, hypothese en deelvragen cursief of tussen witregels te plaatsen. Fraaier is het om je hypothesen en deelvragen organisch op te nemen in je lopende tekst (‘Op grond daarvan is te verwachten valt dat xxx en yyy’). Zorg er hoe dan ook voor dat je deelvragen en hypothesen voortkomen uit het veld en de debatten.
Introduceer de methode
Wacht niet te lang met het introduceren van je methode en raffel dit niet af met slechts een zinnetje als ‘Als methode zijn tekstanalyse en enquêtes gebruikt’. Wees specifieker en schrijf een samenhangende tekst, maar ga in de inleiding nog niet in op al je afwegingen en methodische problemen, want dat krijgt pas later zin en reliëf in de context van je uitwerking en bevindingen. Laat hier wel alvast vallen wat voor soort vragenlijsten je hebt uitgezet onder welke groep respondenten, of dat je een specifiek corpus of een casus hebt geselecteerd. Je kunt aan het eind van je inleiding eventueel kort vooruitwijzen naar de opbouw van het werkstuk, maar dat is niet per se nodig.
Het kernbetoog
Veel onderzoekspapers hebben de volgende algemene indeling:
- Introductie: Toelichting op fenomeen, inbedding in het veld, vraagstelling, eventueel hypothesen en deelvragen
- Rapportage:
- Beschrijving en verantwoording van methoden c.q. bronnen c.q. concepten
- Beschrijving en analyse resultaten
- Interpretatie, reflectie en discussie
- Conclusies, kwesties voor nader onderzoek.
Deze indeling gaat in feite uit van een klassieke empirische onderzoeksopzet, met een daarbij horende logica en volgorde van bloksgewijs gescheiden onderdelen. Op zich is zo’n globale indeling ook bruikbaar voor heuristisch-analytisch onderzoek of voor een essay, maar daar kun je wel creatiever zijn, en bijvoorbeeld beschrijving en interpretatie per behandeld aspect en per alinea af te wisselen in plaats van ze als paragraaf bij elkaar te houden. Realiseer je wel dat dan telkens uit de formulering ondubbelzinnig moet blijken om wat voor type beweringen het hier gaat – geen moment mag onduidelijk zijn of een zin of alinea een weergave is van resultaten of dat het gaat om een interpretatie daarvan van de onderzoeker.
Ordeningsprincipes
Bovenstaande globale indeling geeft op zich nog geen aanwijzingen voor de concrete, inhoudelijke paragraafopbouw. Om de volgorde en opeenvolgende alinea’s daarbinnen te bepalen heb je een ordeningsprincipe nodig. Chronologische volgorde kan zo’n principe zijn, als je materiaal en je onderwerp zich daarvoor lenen. Zo kun je bijvoorbeeld beginnen met een paragraaf over studies uit de jaren zeventig, en vervolgens de jaren tachtig en negentig bespreken. Een thematische ordening zal vaker voorkomen, en afhankelijk van je onderwerp kan dat vele vormen aannemen: drie afzonderlijke discussies, twee onderzoekstradities (bijvoorbeeld de Frankfurter Schule en cultural studies), het Duitse, Engelse en Amerikaanse onderzoek, vier aspecten die van belang zijn et cetera.
Denk bij het schrijven voortdurend in alinea’s, en dus aan kwesties als thematische kern, topische zinnen, overgangen en signaalwoorden. Signaalwoorden als ‘ten eerste’, ‘ten tweede’ en dergelijke werken goed in een thematische ordening, maar hou vast aan de betogende opbouw en ga niet opeens werken met opsommingstekens en lijstjes. Kleine tabellen en schema’s kun je opnemen in je lopende tekst, maar zorg ervoor dat je ze degelijk inleidt en uitleidt. Uitgebreide tabellen en complete vragenlijsten neem je op in de bijlagen.
Feitelijke informatie en theorie invlechten
Er is geen vaste formule voor hoeveel feitelijke informatie of theorie je moet geven en op welke plaatsen dat het beste kan. Bedenk wat de lezer nodig heeft, en wat je alvast moet ‘klaarleggen’ om later je punt te kunnen maken. Houd voor ogen dat feitelijke informatie niet droog en opsommend hoeft te worden gebracht; details, vlees en bloed maken je tekst levendig en kunnen evengoed context en achtergrond geven als degelijke wie-, wat-, waar-, wanneergegevens. Heb je cijfers – over aantallen bezoekers, gebruikers, omzet, hoeveelheid krantenberichten – geef die dan, met de bron erbij.
Zorg bij de introductie van theorie of concepten altijd voor context en bronnen: welke auteurs, vanuit welke discipline hebben voor welk probleem welke concepten voorgesteld?
Beschouw de bespreking van literatuur en theorie niet als een afzonderlijk onderdeel. Ook als je dat behandelt in een aparte paragraaf, relateer dat dan waar mogelijk aan feitelijke informatie en je vraagstelling. Bijvoorbeeld door je vragen te laten voortkomen uit de sterke of juist zwakke punten of hiaten in bestaand onderzoek.
Beperk je bij de weergave van je resultaten niet tot constateringen als: ‘Uit de tekstanalyse van jeugdtijdschriften blijkt dat vrouwen in de tijdschrift A vaker als xxx worden gerepresenteerd dan in tijdschrift B.’ Ga steeds een stap verder: wat kun je daaruit afleiden? Wat zijn de bredere consequenties ervan? Wat betekent dat voor je hoofdvraag? Welke vragen roept dat op zijn beurt op? Zorg wel dat altijd duidelijk is welke functie een uitspraak heeft: is die beschrijvend, analytisch, interpreterend, evaluerend?
Conclusie en afronding
Vat in de eerste alinea van je concluderende hoofdstuk of paragraaf de probleemstelling nog eens beknopt samen. Geef dan een samenvatting van de belangrijkste bevindingen, gerelateerd aan je interpretaties. Houd daar niet op: geef ook de voornaamste beperkingen en plaats je bevindingen in een breder maatschappelijk of wetenschappelijk kader, bijvoorbeeld ‘infotainment en burgerschap’, ‘emancipatie en vrouwbeelden’, ‘gamen en sociaal gedrag’. Maak duidelijk hoe jouw onderzoek iets toevoegt op dat niveau, zonder te pretenderen dat je nu de oplossing hebt voor grote maatschappelijke issues. Gangbaar is ook om hier voorstellen te doen voor nader onderzoek – blijf daarbij niet hangen in algemeenheden maar stip specifieke aspecten aan, gebaseerd op methodologische correcties, preciseringen of nieuwe vragen die jouw onderzoek heeft opgeleverd.
Lees meer over:
- Fenomeen en object (casus, corpus, steekproef)
- Motivatie, wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie
- Vraagstelling en hypothese
- Theorieën en concepten
- Methode en verantwoording
Of ga naar:
- Onderzoeksopzet schrijven: Papers en eindwerkstukken
- Inhoudsoverzicht Academische Vaardigheden Media en Cultuur